uit zijn evenwicht brengen (v) (gevoelens) | déséquilibrer (v) (gevoelens) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | abasourdir (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | dérouter (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | consterner (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | déconcerter (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | bouleverser (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | désorienter (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | troubler (v) (verwarren) |
uit zijn evenwicht brengen (v) (verwarren) | confondre (v) (verwarren) |